Overslaan en naar de inhoud gaan

Censuurverbod beschermt alle media

Het staat klaar en duidelijk, al sinds 1831, in de oorspronkelijke versie van de Belgische grondwet: "La presse est libre; la censure ne pourra jamais être établie." De meer recente Nederlandstalige versie van artikel 25 van de grondwet formuleert het als volgt: "De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd." Analoog waarborgt artikel 19 van de grondwet aan eenieder het recht op vrijheid van meninguiting, behoudens bestraffing, achteraf dus, van de misdrijven die bij de uitoefening van de expressievrijheid zijn gepleegd.

Al decennia lang blijkt de rechtspraak moeite te hebben om het verbod van censuur en het verbod van preventieve maatregelen ook toe te passen op de audiovisuele media. Steevast wordt verwezen naar eerdere cassatierechtspraak volgens dewelke de vrijheid van drukpers, zoals door artikel 25 van de grondwet bepaald, niet van toepassing zou zijn op uitzendingen van televisie aangezien zij geen vormen van meningsuiting zijn door middel van de gedrukte geschriften. Deze amputatie van het grondwettelijk verbod van preventieve censuur werd verantwoord met een verwijzing naar de term 'drukpers' in artikel 25 van de grondwet. 'Drukpers' is een enger begrip dan 'pers', dat geen betrekking heeft op de uitzendingen van radio en televisie. Voor radio en televisie geldt bovendien een stelsel van voorafgaande erkenning of vergunning, waardoor deze media niet passen in de klassieke waarborgen die wel gelden voor de printmedia, zo was de redenering.

Spoedeisend

Ten gevolge van deze houterige interpretatie van de grondwet was er niets dat zich verzette tegen een rechterlijk verbod, na procedure in kort geding, van een aangekondigd televisieprogramma. In toepassing van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek kan de kort gedingrechter immers \'bij voorraad\' uitspraak doen in zaken die hij spoedeisend acht, bijvoorbeeld ter voorkoming van een ernstige bedreiging van het recht op privacy (artikel 22 grondwet) of van het recht op eer en goede naam (o.a. in toepassing van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek). Een aangekondigd boek of een artikel in een krant of tijdschrift kan evenwel tengevolge van de artikelen 19 en 25 van de grondwet niet preventief verboden worden door de rechter. Er moet minstens eerst enige verspreiding of openbaarmaking zijn alvorens een rechterlijk bevel een einde kan maken aan de verdere openbaarmaking of verspreiding, anders zou er sprake zijn van door de grondwet verboden censuur. Wat bij de printmedia dus niet kan, kon volgens de rechtspraak wel bij de audiovisuele media: zelfs zonder dat de rechter de precieze inhoud van een uitzending kent, kan hij verbod opleggen tot uitzending van een televisieprogramma.

VRT, VTM, RTBF

Het overkwam de VRT meerdere keren, onder meer met een aflevering in de reeks 'De Nieuwe Orde' van Maurice De Wilde, met een aflevering van 'Koppen' en met een verkiezingsdebat in aanloop naar de verkiezingen. Ook VTM/Telefacts werd met een uitzendverbod geconfronteerd. Het overkwam ook de RTBF enkele keren en dus ook toen het in de reeks 'Au nom de la loi' een programma aankondigde over medische blunders en zich daarvoor onder meer baseerde op krantenberichten waarin een neurochirurg in opspraak was gekomen. Een aantal patiënten van de neurochirurg werd gecontacteerd, alsook een reeks andere personen uit de medische wereld. Ook de neurochirurg zelf werkte mee aan de voorbereiding van het programma. Maar kort voor het programma op antenne zou gaan eiste de arts via kort geding een uitzendverbod, een vordering die prompt door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel werd toegewezen. Korte tijd later bevestigde het hof van beroep te Brussel het uitzendverbod, nadat overigens de RTBF bevel was opgelegd om het programma vooraf door het hof te laten viseren. Ook hiertegen protesteerde de RTBF tevergeefs. Ultiem bevestigde het Hof van Cassatie in 2006 het rechterlijk verbod, nogmaals benadrukkend dat het verbod van censuur geen toepassing kende voor televisie-uitzendingen.

Straatsburg

In Straatsburg bekloeg de RTBF zich over deze gang van zaken, vooral aanvoerend dat het uitzendverbod, dat immers een inmenging was van overheidswege in de expressievrijheid van de RTBF, in strijd was met de Belgische grondwet en niet voorzien was bij wet. Volgens de RTBF bieden de algemene bepalingen betreffende de bevoegdheid van de kort gedingrechter (artikel 584 Gerechtelijk Wetboek), noch de basisregels inzake de civiele aansprakelijkheid (artikelen 1382-1383 Burgerlijk Wetboek) of de bescherming van de privacy (artikel 22 grondwet en artikel 8 EVRM) een voldoende wettelijke basis om via de rechter op preventieve wijze de visie van een aangekondigd televisieprogramma te eisen om dit dan vervolgens, wegens vermeende schending van de eer en goede naam van bepaalde personen, preventief te verbieden. Een rechterlijk verbod tot uitzending van een televisieprogramma is volgens de RTBF niet voorzien bij wet, zodat deze overheidsinmenging niet voldoet aan één van de drie basisvoorwaarden van artikel 10 EVRM dat de expressievrijheid zonder inmenging van overheidswege waarborgt.

Te vaag

Het Europees Hof is het eens met deze stelling van de RTBF. Het arrest bevat een indrukwekkende bloemlezing van beslissingen in kort geding, waarin de ene keer wel, de andere keer niet een preventieve maatregel via de kort gedingrechter in strijd wordt geacht met de grondwet of als strijdig wordt beoordeeld met artikel 10 EVRM wegens onvoldoende wettelijke basis. Bovendien heeft zowel de Raad van State als het Grondwettelijk Hof (toen nog Arbitragehof) zich duidelijk verzet tegen enige vorm van preventieve censuur door de rechter. Met een te algemene en vage wettelijke basis en een totaal versnipperde rechtspraak ter legitimatie van een uitzendverbod enerzijds, en een expliciet verbod van censuur in de grondwet anderzijds, kan nog moeilijk worden volgehouden dat er voldoende rechtszekerheid was om het gewraakte uitzendverbod van het RTBF-programma te legitimeren. Hoewel artikel 10 EVRM zelf geen preventieve maatregelen uitsluit, heeft het EHRM in eerdere rechtspraak duidelijk gemaakt dat het strenge eisen stelt aan alle vormen van voorafgaande controle, hetgeen een bijzonder strikt afgebakend wettelijk kader veronderstelt: "Ces restrictions préalables doivent s'inscrire dans un cadre légal particulièrement strict quant à la délimitation de l'interdiction et efficace quant au contrôle juridictionnel contre les abus éventuels."
Het Europees Hof maakt duidelijk dat een rechterlijk verbod van een televisie-uitzending in België geen voldoende wettelijke basis heeft en de rechtspraak op een zeer wispelturige wijze de ene keer wel, de andere niet een uitzendverbod oplegt. Dit leidt volgens het Hof tot een manifeste bedreiging van de essentie van de expressievrijheid. "Le pouvoir discrétionnaire des juges des référés et la multiplication des solutions risquent de conduire à une casuistique en matière des mesures préventives dans le domaine de l'audiovisuel, impropre à préserver l\'essence même de la liberté de communiquer des informations."

Het EHRM stelt in deze zaak ook nog een schending vast van artikel 6 § 1 EVRM, omdat het Hof van Cassatie met een overdreven formalisme één van de middelen van de RTBF heeft afgewezen. Het ging met name over het middel waarin de RTBF voor het Hof van Cassatie de schending aanvoerde van… artikel 10 EVRM.

Onhoudbare rechtspraak

Het Hof van Cassatie moet nu wel echt zijn onhoudbare rechtspraak van de voorbije 25 jaar waarbij het censuurverbod niet van toepassing wordt geacht voor de audiovisuele media, aan de kant schuiven. Ondertussen moeten nu al onmiddellijk de kort gedingrechters ophouden met in toepassing van artikel 584 Gerechtelijk Wetboek preventieve maatregelen op te leggen aan de media, ongeacht of het printmedia, audiovisuele media of internet betreft. Want het arrest impliceert inderdaad dat er in België, gelet op de artikelen 19 en 25 van de grondwet, geen wettelijke basis is om voorafgaand aan enige openbaarmaking, verspreiding of uitzending een rechterlijk verbod op te leggen.

De lectuur van het arrest van het EHRM bevestigt dat de Belgische rechtspraak gedurende lange tijd erg slordig is omgesprongen met een cruciale grondwettelijke waarborg inzake de expressie- en persvrijheid. Unaniem beslist het EHRM in deze zaak dat een uitzendverbod als een vorm van preventieve maatregel geen voldoende steun vindt in de Belgische wetgeving en daarom in strijd is met artikel 10 EVRM. De boodschap van het arrest is duidelijk: de media en de expressievrijheid werden tot nu toe in België niet op afdoende wijze beschermd volgens de basisprincipes van de \'rule of law\' in een democratische samenleving.

Dirk Voorhoof
Hoogleraar mediarecht en auteursrecht aan de Universiteit Gent en de Universiteit van Kopenhagen

EHRM 29 maart 2011, RTBF t. België, nr. 50084/06

Onze partners