Om een vrijbrief voor ongebreidelde en onverantwoorde journalistiek gaat het, zoals sommige critici lijken te vrezen, niet. Wel integendeel: de regeling stelt voor journalisten de uitdaging om correct met hun informatiebronnen om te gaan alleen maar nog meer op scherp. Dat veronderstelt dan wel dat ook de bedrijfsleiders meewillen.
Journalisten mogen de datum 17 maart met stip aankruisen in hun huidige en komende agenda’s. Op die dag in 2005 keurde het Belgische parlement een historisch te noemen perswet goed die hen het recht geeft hun vertrouwelijke informatiebronnen te beschermen. De wet kent hen niet enkel een zwijgrecht als getuige toe, maar beschermt tevens tegen huiszoekingen, inbeslagnemingen, telefoonopnames of arrestaties in het kader van een lekkenonderzoek.
Om te vermijden dat justitie via een achterpoort toch nog het bronnengeheim zou proberen te kraken, heeft de wetgever de journalist bovendien uit de wind gezet voor persoonlijke vervolgingen wegens ‘heling’ of ‘medeplichtigheid aan de schending van het beroepsgeheim’. Het bronnengeheim is daarmee nog niet onbeperkt. Justitie behoudt wel degelijk de mogelijkheid door te stoten tot de vertrouwelijke informanten van een journalist wanneer de fysieke integriteit van een of meer personen in het gevaar is. Maar met lukrake blootleggingen van de contacten van journalisten – en de bom die dit telkens opnieuw legt onder de free flow of information – zou het nu echt wel gedaan moeten zijn.
De Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB) heeft stevig mee aan de kar van de nieuwe wet geduwd, en is ook best tevreden met het eindresultaat. Niet iedereen deelt weliswaar die mening. Vooral justitie- en politiefunctionarissen lijken zich zorgen te maken, naast andere critici die het sowieso al niet echt begrepen hebben op de kwaliteit van de nieuwsmedia in het huidige tijdsbestek. Gevreesd wordt dat (nog) meer dan vroeger de meest wilde verhalen het nieuws zullen halen, want nu staat niets nog malafide bronnen of scoopbeluste journalisten in de weg. De wet op het bronnengeheim zou ook een vrijbrief zijn voor zowel ambtenaren als personen in de privé-sector om hun beroepsgeheim te schenden.
De critici wezen gerust gesteld: zo’n vaart loopt het hoegenaamd niet. Om te beginnen omdat de omgang van journalisten met vertrouwelijke bronnen de uitzondering op de regel is en blijft. En die regel komt erop neer dat journalisten maximaal open kaart spelen over de herkomst van hun informatie. Door hun bron in beeld te brengen, door hem letterlijk te quoten, enzovoort. Die manier van werken komt overigens de geloofwaardigheid van de berichtgeving ten goede, en daar draait het in elke journalistiek toch om.
Het belet niet dat een informatiebron soms zal weigeren om in beeld te komen. Denk aan een werknemer die weet dat zijn bedrijf fraudeert, aan een politieman die kennis heeft van manipulaties in een gerechtsonderzoek, aan een sportman die bewijzen heeft van doping, of nog aan een politicus die – zonder zichzelf te verbranden – inkijk wil geven in lopende onderhandelingen.
In al die gevallen, zegt de wet nu, moeten journalist en bron aanspraak kunnen maken op vertrouwelijkheid. Een stelling die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens overigens al sinds 1996 verkondigt – zij het zonder dat Belgische justitiefunctionarissen zich daar veel van aantrokken. De voorspelbare kritiek is natuurlijk dat de ene bron de andere niet is. En terwijl sommige infomanten ongetwijfeld de beste en nobelste bedoelingen hebben, zullen vele anderen informatie enkel maar lekken uit frustratie of ambitie. Wat dat laatste betreft: euvele bedoelingen doen natuurlijk niet automatisch iets af aan het waarheidsgehalte van onthullingen.
Het is niet omdat een ambtenaar of werknemer boos is op zijn chef, dat de feiten die hij over die chef onthult niet waar kunnen zijn. Wat wel klopt, is dat journalisten optimaal zicht moeten proberen te krijgen over de beweegredenen die een informant kan hebben, kwestie van de risico’s op manipulatie maximaal in te dijken. Nog erger is trouwens dat een journalist zich bewust gaat vastklinken aan een bron, en in ruil voor exclusiviteit van de contacten en de informatie blinde loyauteit aan de informant betoont.
Het is in het verleden allicht enkele keren gebeurd, en elke keer is er een teveel, maar meer dan ooit is de journalistieke regel dat het niét gebeurt.
Die regel heeft trouwens een naam: het gaat om de beroepsethische plicht om correcte informatie te verschaffen, om in zijn berichtgeving de waarheid zo getrouw mogelijk te benaderen. Dat komt er in de praktijk op neer dat men zijn informatie checkt bij een voldoende onafhankelijke bron, en ze desnoods dubbelcheckt. Wordt in de berichtgeving iemand in opspraak gebracht, dan komt het de journalist toe om ‘hoor en wederhoor’ te plegen. Die plicht van ‘woord en wederwoord’ is een belangrijke variante van de grondwet van de journalistiek, die zegt dat facts are sacred (although comments are free).
Aan die basisplichten verandert de nieuwe wet op het bronnengeheim voor de duidelijkheid niets. Op juridisch-gerechtelijk vlak blijft ten volle de aansprakelijkheid spelen die journalisten altijd al ten deel gevallen is. Dat heeft in de voorbije decennia journalisten met name op burgerrechtelijk vlak parten gespeeld, met schadeclaims en processen die niet zelden ook uitgelopen zijn op aanzienlijke veroordelingen. Het is overduidelijk dat de journalist die met een informant in de schaduw werkt extra voorzichtigheid aan de dag dient te leggen. Het bronnengeheim houdt nog geen vrijstelling van bewijslevering voor de rechtscolleges in – hoewel daar in het licht van een consequente implementatie wel degelijk iets voor te zeggen valt.
Een belangrijke waarborg voor correcte berichtgeving vormen daarenboven de inspanningen die zeker aan Vlaamse kant geleverd zijn op het stuk van journalistieke zelfregulering. Met name de Raad voor de Journalistiek, met de eraan verbonden Ombudsdienst, blijkt steeds meer garant te staan voor een verantwoorde uitoefening van de journalistieke beroepsregels.
Maar de grootste verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de nieuwsvoorziening ligt vandaag bij de mediabedrijven en de redactieverantwoordelijken. Daar is de voorbije vijftien jaar de commerciële druk op de nieuwsredacties zodanig toegenomen dat meer dan een journalist van de weg is geslipt. De dieperliggende oorzaak is gekend: door de depolitisering van pers en omroepen hebben rijke commercanten het mediabestel ingepalmd. Tegelijk begint iedereen alsmaar meer op elkaar te gelijken en probeert men het maximum aan winst en rendement te halen uit dezelfde grote en grijze massa van nieuwsconsumenten.
De klok terugdraaien hoeft daarom niet, maar allicht meer dan elders dringt een serieuze correctie van het ongebreidelde marktfunctioneren zich op. Door een ernstige vergoeding van de journalisten en een stopzetting van de uitbuiting van freelancers in het bijzonder. Door meer bijscholingsfaciliteiten. Door de stopzetting van stupide evaluatiesystemen die worden opgehangen aan welbepaalde ‘scoops’ of andere populistische fixaties.
Door respect te betonen voor oudere journalisten, die misschien niet meer zo snel kunnen lopen maar wel nog weten wie Winston Churchill was. Door de implementatie van redactiestatuten die een schot vormen tussen redacties enerzijds, de bedrijfsgoeroes en hun commerciële en reclame-afdelingen anderzijds.
Het grote voordeel van de wet op het bronnengeheim is dat de achterkant van de officiële waarheid ook haar rechten krijgt. Maar of de uitdaging in de praktijk echt wordt waargemaakt, hangt op dit moment in grote mate van de mediabazen af. En als zij het zelf niet doen, van de politieke verantwoordelijken.
Pol Deltour, nationaal secretaris
Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB) / Vlaamse Vereniging van BeroepsJournalisten (VVJ)
(foto: Raphaël Demaret, Photo News)
Dit opiniestuk verscheen ook in De Tijd