De rechter wil dat een rechtbank zich eerst ten gronde uitspreekt over de vraag of de Raad voor de Journalistiek wel de bevoegdheid heeft om publiekelijk te oordelen of een ‘onafhankelijk’ journalist al dan niet de regels van de journalistieke ethiek heeft nageleefd. De Brusselse kortgedingrechter blijkt zijn twijfels te hebben over de bevoegdheid van de Raad voor de Journalistiek en heeft daarom in een hangende procedure aan de Raad verbod opgelegd om een nakende beslissing openbaar te maken. De Raad riskeert een ‘boete’ van 5.000 euro per inbreuk met een maximum van 50.000 euro als hij zich niet houdt aan het rechterlijke verbod.
De zaak betreft een klacht tegen Erik Verbeeck, hoofdredacteur van een online-nieuwsbrief en website Morsum Magnificat (www.morsum-magnificat.be), een ‘onafhankelijk tijdschrift dat zowel online als in gedrukte versie verschijnt en onderwerpen behandelt die in geen enkel ander tijdschrift of krant voldoende aan bod komen’, aldus de mededeling op de homepage. Omdat Verbeeck tijdens de behandeling van de zaak de indruk kreeg dat de Raad voor de Journalistiek een klacht tegen hem wegens onzorgvuldige journalistiek gegrond zou verklaren, stapte hij naar de rechter en vroeg hij een verbod tot publieke bekendmaking van de nakende uitspraak. Hiermee wilde Verbeeck voorkomen dat de voor hem allicht negatieve beslissing van de Raad zou bekendgemaakt worden via de website van de Raad (www.rvdj.be) of via het vakblad van de Vlaamse Vereniging van Journalisten (VVJ), De Journalist (www.journalist.chilli). In essentie maakt Verbeeck bezwaar tegen het feit dat de Raad hem publiekelijk kan terechtwijzen wegens een ongeoorloofde journalistieke handelswijze, terwijl hij niet eens lid is van de VZW Raad voor de Journalistiek, noch van enige journalistenvereniging. De Raad voor de Journalistiek heeft vroeger Verbeeck al eens op de vingers getikt, wegens vermenging van zijn journalistieke uitingen met persoonlijke belangen (in strijd met art. 2 van de Code voor journalistieke beginselen) en wegens inbreuken op het respect voor privacy van individuele personen (art. 6 van de Code). Om een nieuwe publieke terechtwijzing te voorkomen, vroeg Verbeeck dit keer aan de kortgedingrechter om de uitspraak van de Raad stil te houden.
Een beoordeling is geen opinie
In een verrassende uitspraak poneert de kortgedingrechter dat de Raad ogenschijnlijk niet bevoegd is om publiekelijk te oordelen over de journalistieke handelswijzen van Verbeeck. De statuten van de Raad zijn immers “niet tegenstelbaar” aan Verbeeck. De rechter merkt ook op dat er geen wettelijk kader is waarbinnen deze statuten zijn opgesteld. Dat Verbeeck journalistieke activiteiten uitoefent, geeft de Raad nog niet per se de bevoegdheid om uitspraken te doen over zijn journalistieke handelswijzen. Volgens de rechter heeft Verbeeck minstens “een schijn van recht om de bevoegdheid van de Raad te betwisten”. Dat de Raad voor de Journalistiek ook minstens een schijn van recht heeft om een uitspraak te doen over journalistieke handelswijzen in Vlaamse media, lijkt de rechter te ontgaan. Sterker zelfs, de rechter vindt dat de Raad voor de Journalistiek niet de vrijheid van meningsuiting kan inroepen om een opinie openbaar te maken over een journalistieke praktijk. Het gaat volgens de rechter immers niet om een opinie, maar om “een werkelijke beoordeling”. De Raad behandelt immers klachten en publiceert zijn beslissingen. Dat er verder geen sancties verbonden zijn aan de uitspraken van de Raad en het dus evenmin om een tuchtmaatregel gaat, doet volgens de rechter niet terzake. Het is immers de bedoeling van de Raad om te beoordelen “wat kan en niet kan” in de journalistiek. Met deze opstelling gaat de rechter regelrecht in tegen recente rechtspraak van het Europees Mensenrechtenhof in toepassing van art. 10 EVRM (vrijheid van expressie en informatie).
Preventief verbod
De rechter heeft ook geen probleem met een preventieve maatregel. Expliciet wordt erkend dat Verbeeck de schadelijke gevolgen van een eventuele ongunstige uitspraak enkel kan voorkomen “door preventief te handelen”. Opmerkelijk is vooral dat de rechter aangeeft dat de mogelijke schade voor Verbeeck niet voorvloeit uit de uitspraak van de Raad, maar wel uit de publicatie van de beslissing. Daarom acht de kortgedingrechter het opleggen van een verbod tot publicatie van de uitspraak op de website van de Raad, in De Journalist “of op enige wijze” gerechtvaardigd. Het publicatieverbod van de beslissing geldt tot er door een rechtbank een beslissing ten gronde wordt genomen over de vraag of de Raad voor de Journalistiek gerechtigd is om een beoordeling van een journalistieke handelswijze door een ‘onafhankelijk’ journalist publiek te maken. Verbeeck moet daartoe wel binnen de maand na betekening van deze beschikking een vordering ten gronde inleiden.
De beschikking van de rechter bevat een opmerkelijke interne contradictie: de Raad is blijkbaar wel bevoegd om na klacht en via een tegensprekelijke procedure tot een beoordeling van de journalistieke handelswijze van Verbeeck te komen, maar de Raad, wiens finaliteit het is de journalistieke beroepsethiek via zijn beslissingen te ontwikkelen, mag dit oordeel niet bekendmaken. Of nog kernachtiger uitgedrukt: de Raad is wel bevoegd om de klacht tegen Verbeeck te behandelen en een beslissing te nemen, maar is mogelijk niet bevoegd om deze beslissing openbaar te maken. Waarop de bevoegdheid steunt om de klacht te behandelen en waar de onbevoegdheid dan wel op steunt om de beslissing publiek te maken, is volstrekt onduidelijk.
De Raad voor de Journalistiek van zijn sokkel getild ?
Met dit verbod zet de Brusselse kortgedingrechter de hakbijl in de werking van de Raad, omdat precies de openbaarmaking van de beslissingen essentieel is om voor de sector van media en journalistiek de krijtlijnen uit te tekenen van wat door de Raad als geoorloofde of onbetamelijke journalistieke praktijken wordt beschouwd. Bovendien is de verbodsmaatregel niet echt efficiënt, want men kan zich moeilijk voorstellen dat een voor Verbeeck negatieve beslissing door de Raad geen stigmatiserend effect op hem zou hebben, wetende dat de raad bestaat uit 18 leden (en 18 plaatsvervangers) waarvan de meerderheid actief is in de sector van de media en de journalistiek. In een andere zaak is door de Raad overigens al eens vastgesteld dat Verbeeck twee basisbeginselen van de journalistieke ethiek heeft miskend. Een publicatieverbod nu van de komende uitspraak vermindert zeker de impact ervan, maar verhindert zeker niet het zogenaamde stigmatiserende effect ervan binnen de sector zelf. Als het de kortgedingrechter er overigens echt om te doen was de publieke stigmatisering ten nadele van Verbeeck te voorkomen, had de rechter ook kunnen volstaan met een veel minder vergaande en dus meer proportionele maatregel, namelijk het verbod van vermelding van de naam en persoonsgegevens van Verbeeck bij de bekendmaking van de beslissing van de Raad. Het proportionaliteitsbeginsel, nochtans een fundamenteel rechtsbeginsel, is in deze zaak manifest verwaarloosd. Bovendien miskent de uitspraak de recente ontwikkelingen in verband met zelfregulering en journalistiek, zelfregulering waar trouwens ook is op aangedrongen door verschillende maatschappelijke sectoren en door internationale instanties. De Vlaamse Raad voor de Journalistiek, opgericht in 2002, heeft bewezen een belangrijk forum te zijn voor de ontwikkeling van de journalistieke ethiek in de Vlaamse media, waaronder uiteraard ook de nieuwe media, de online media. Zowel de samenstelling van de Raad, voor een derde bestaande uit externe leden, als de tegensprekelijke procedure en de gemotiveerde openbaarmaking van de beslissingen hebben reeds bewezen een belangrijke bijdrage te leveren aan het debat over journalistieke ethiek.
De juridische bokshandschoen
Het lijkt erop dat het lot van de Raad voor de Journalistiek nu in handen ligt van de rechters die over deze zaak ten gronde zullen oordelen. Ondertussen is nog maar eens, voor de zoveelste keer, bewezen dat kortgedingrechtspraak in mediazaken bijna steeds neerkomt op het hanteren van de juridische bokshandschoen. Achteraf blijkt dan vaak dat dit gebeurde met miskenning van fundamentele rechtsprincipes en is het aan de beroepsrechters of de rechters ten gronde om een juist evenwicht te vinden tussen de soms legitieme aanspraken van de eisers en het belang dat gemoeid is met de vrijheid van expressie en de journalistieke vrijheid. Ditmaal treft de bokshandschoen dus vol het gezicht van de Raad voor de Journalistiek. Het valt te hopen dat na de grimas die hiervan het gevolg is, de Raad opnieuw zijn belangrijke maatschappelijke taak kan opnemen. Dat af en toe een journalist, of wie daarvoor wil doorgaan, op de vingers kan worden getikt en dat de Raad naar aanleiding van concrete cases opiniërend invulling kan geven aan de basisprincipes inzake journalistieke beroepsethiek is en blijft de essentiële bestaansreden van de Raad. De journalist die zich onheus behandeld voelt door de Raad kan achteraf naar de rechter stappen om zich te beklagen over een onzorgvuldige of onrechtmatige behandeling.
Ondertussen heeft de beschikking van de Brusselse rechter reeds enkele commentaren uitgelokt op een aantal weblogs die zich achter de actie van Verbeeck scharen, maar voor het overige deze uitspraak compleet verkeerd inschatten. Zo is in de titels van deze weblogs verkeerdelijk sprake van “journalistenrechtbank”. Op de website Stadsomroep.com gaat men nog een stap verder en doet men het voorkomen alsof de Raad al meteen onwettig is. De website kopt: “Journalistenrechtbank RvJ onwettig”. Ook op zijn eigen website Morsum Magnificat brengt Verbeeck de beschikking van de kortgedingrechter eveneens onder de aandacht, al meteen ponerend dat de Raad voor de Journalistiek “niet-leden niet aan de schandpaal kan nagelen”. Verbeeck probeert duidelijk te maken dat de Raad voor de Journalistiek door de rechter niet gekortwiekt is in zijn vrijheid van meningsuiting. Letterlijk staat het er zo: “de vrije meningsuiting wordt de Raad niet afgenomen, ze mogen nog altijd oordelen maar een eventuele uitspraak over de klacht van Rita Wuyts mag nérgens, op geen enkele wijze, gepubliceerd worden”. Mooie vrijheid van meninguiting is dat!
Een opvallende misvatting hebben een aantal weblogs van mekaar overgenomen. Ze schrijven dat de perswereld beroerd is “voor de verdere inperking van de macht van één enkele Vlaamse Journalisten Vereniging en de in democratische landen vrij ongewone werkwijze van “erkenning van journalisten door de regering” (www.stadsomroep.com). Waarmee deze online journalisten aangeven dat ze de absolute basisnoties over de organisatie en de bevoegdheden van de Raad voor de Journalistiek en de daarvan geheel losstaande erkenning van de titel van beroepsjournalist (niet van journalist!) totaal verkeerd inschatten. Eén zaak is alvast duidelijk: er is nog werk aan de winkel inzake journalistieke beroepsethiek in Vlaanderen, in de ‘klassieke’ media, maar zeker ook in de online journalistiek. Gehoopt mag worden dat de Raad voor de Journalistiek ook in de toekomst daartoe een platform kan blijven bieden.
Dirk Voorhoof, Hoogleraar Universiteit Gent