Overslaan en naar de inhoud gaan

Openbaarheid gerechtelijke uitspraken: nood aan een debat

Op 1 september 2021 wordt een wet van kracht die vonnissen en arresten openbaar maakt voor iedere burger. Tegelijkertijd worden alle persoonsgegevens uit die beslissingen geschrapt. Maar die datum wordt niet gehaald en het is ook een gebrekkige wet die zeker zal worden gewijzigd, stelt John De Wit vast.

door John De Wit, justitieverslaggever

 

Enkele decennia geleden formuleerde professor Bernard Hubeau (Universiteit Antwerpen) de voorwaarden voor een degelijk communicatiebeleid bij Justitie. Hij vatte zijn visie kernachtig samen in vijf B’s: beschikbaarheid, bereikbaarheid, begrijpbaarheid, betaalbaarheid en bruikbaarheid.

Het communicatiebeleid van het gerecht is sinds dan beslist verbeterd voor alle vijf van deze B’s: er kwamen perswoordvoerders op de parketten en op de meeste rechtbanken en ook de advocatuur communiceert beter. Het Grondwettelijk Hof stond twintig jaar geleden al model voor goede communicatie en dat is nog altijd zo. Ondertussen werd dankzij het voortreffelijke werk van Eric Beaucourt proactief naar de pers gewerkt en worden interessante buitenlandse arresten en discussies in het parlement aan de media gesignaleerd. Een dienst waar te weinig gebruik van wordt gemaakt.

Maar gewone vonnissen en arresten vastkrijgen is voor een journalist nog altijd een klus: de rechtbanken hebben verschillende regels - sommige anonimiseren, andere niet - en al te vaak moeten perskaarten opnieuw worden opgestuurd.

Nog voor de verkiezingen - tijdens de lopende zaken van de regering-Michel II - heeft het parlement een verdere stap gezet in de richting van meer openbaarheid. Door de wet van 5 mei 2019 ‘tot wijziging van het wetboek van strafvordering en het gerechtelijk wetboek wat de bekendmaking van de vonnissen en arresten betreft’ zullen alle vonnissen en arresten openbaar ter beschikking zijn van alle burgers. Een enorme vooruitgang.

De wet werd unaniem goedgekeurd in uitvoering van de herziening van artikel 149 van de Grondwet, dat de openbaarheid van vonnissen regelt. Het nieuwe artikel 149 GW laat de regeling van die openbaarheid over aan de wetgever. Alleen in strafzaken moet het beschikkend gedeelte nog openbaar worden voorgelezen.

De wet van 5 mei 2019 voert dat grondwetsartikel uit. Ze heeft twee delen:

- De rechter moet voortaan alleen nog maar zijn beslissing voorlezen, niet meer de motivering daarvan. Die kunnen de partijen op de griffie gaan inkijken. De wet past de grondwetsherziening toe in het gerechtelijk wetboek en het wetboek van strafvordering.

- Er komt een nationale databank waarin alle vonnissen en arresten zijn opgenomen én voor het publiek toegankelijk zijn. De minister van Justitie moet die oprichten en daarvoor de regels bepalen binnen de toepassing van deze wet.

Een hele vooruitgang toch? Eindelijk zal iedere burger - niet alleen burgers met een perskaart - alle vonnissen en arresten zelf kunnen nalezen. Zo wordt de openbaarheid van de rechtspraak, een verworvenheid van de Franse revolutie, op een moderne leest geschoeid. Momenteel kan je immers alleen bij het Grondwettelijk Hof en de Raad van State àlle arresten terugvinden. Een totaal overzicht heb je nergens. Dit is dus een grote vooruitgang op minstens vier van de vijf B’s van Hubeau. Alleen op het vlak van begrijpbaarheid verbetert er niets en door de anonimisering verslechtert het zelfs.

 

Totale anonimisering

Want er is een groot probleem. In deze databank moeten alle vonnissen en arresten volledig geanonimiseerd worden. Niet alleen de namen van de partijen, maar die van alle betrokken ‘personen’ worden geschrapt. Bij zaken die achter gesloten deuren hebben plaatsgevonden, kan de rechtbankvoorzitter zelfs beslissen om bepaalde stukken van de motivering weg te laten, om ‘indirecte herkenning’ van de betrokkenen te verhinderen.

Het parlement handelde vanuit een bekommernis om de privacy van slachtoffers en daders in strafzaken te beschermen. Zo zouden die niet telkens opnieuw met stukken in de pers over hun zaak geconfronteerd worden.

Dat heeft nogal wat gevolgen, die de openbaarheid van de rechtspraak opnieuw terugdringen in plaats van ze te moderniseren, zodat de wet een vestzak-broekzakoperatie dreigt te worden. De vooruitgang bij Hubeau’s B van bruikbaarheid wordt dus weer wat teruggedraaid.

In een democratie gaat het algemeen belang voor op het individueel belang en dient het principe te zijn: algemene openbaarheid, niet algemene anonimisering. Op dat principe kunnen uitzonderingen bestaan, maar algemene anonimisering kan niet.

De wet van 2019 is een discriminerende uitholling van de openbaarheid. Een uitholling, want de identiteit van een partij behoort nu eenmaal tot de rechtszaak en dus ook tot het vonnis. Rechters vellen geen anonieme vonnissen tegen anonieme personen. Wie de openbaarheid betracht, moet in principe die identiteit van de partijen bekendmaken.

De uitholling is ook discriminerend omdat het publiek dat op de zitting aanwezig is die identiteitsgegevens kan kennen en het afwezige publiek niet. Dat is momenteel ook zo, omdat het afwezige publiek het vonnis niet kan gaan lezen op de griffie. Maar die discriminatie blijft bestaan en wordt versterkt omdat de vonnissen wellicht niet onmiddellijk na de uitspraak openbaar zullen worden gemaakt via de databank.

 

Radicale privacyvisie

Voor de complete anonimisering beroept de memorie van toelichting van de wet zich op de visie van de toenmalige privacycommissie (advies 42/97 van 23 december 1997 en aanbeveling 3/2012 van 8 februari 2012), op de artikelen 14 van het BUPO-verdrag en 6 van het EVRM en op artikel 33 van het reglement met betrekking tot de openbaarheid van de documenten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Maar - op de voorstellen van de privacycommissie na - bevatten deze artikelen geen elementen die tot algemene schrapping van alle namen in openbaargemaakte vonnissen leiden. Ze maken anonimisering mogelijk in een beperkt aantal gevallen, maar niet op een algemene wijze. Ze stellen bovendien dat die anonimisering ‘onder strikte voorwaarden’ moet gebeuren en suggereren dat de rechter daarover zelf oordeelt.

Dat lijkt ook logisch omdat ieder individueel geval verschillend is. Men kan zich moeilijk indenken dat Paula Marckx of Jean-Marc Bosman graag gehad zouden hebben dat hun namen niet werden vermeld in de arresten die nu hun naam dragen en die tot fundamentele wetswijzigingen hebben geleid.

Die complete anonimisering die het parlement oplegt, wordt door de magistratuur overigens niet gevraagd. Ze werd door de Commissie voor de Modernisering van de Gerechtelijke Orde zelfs uitdrukkelijk afgewezen in haar rapport ‘De veer, de Pelikan en de cloud’ (over de bekendmaking van rechterlijke beslissingen) van 30 juni 2014: ‘Die verregaande visie (van de privacycommissie, nvdr) kan op zijn minst ter discussie worden gesteld. De Commissie voor de Modernisering vindt die visie overdreven. Die visie is bovendien weinig gerechtvaardigd aangezien zij verder gaat dan de naam van de partijen in het geding.’

De volksvertegenwoordigers stellen dat zij het recht op openbaarheid hebben afgewogen tegen dat op privacy. Maar dat is niet zo: ze volgen de radicale privacyvisie zonder veel motivering. De wet maakt het zelfs mogelijk dat stukken van de motivering van de rechter worden weggelaten om ‘indirecte identificatie’ te verhinderen. Hoe dat ooit kan zonder de motivering van het vonnis fundamenteel aan te tasten - en dus te vervalsen (!) - is niet duidelijk.

 

Naïef

Is complete anonimisering niet naïef? In zijn rapport van november 2017 aan de Franse minister van Justitie vreest professor Loïc Cadiet dat er superkrachtige zoekrobots zullen komen die de complete anonimisering toch doorbreken op basis van de tekst van de motivering van het vonnis. Als je dat wil verhinderen, wat laat je dan weg uit het vonnis? En zijn die tekstweglatingen aanvaardbaar, aangezien iedereen recht heeft op een eerlijk proces en de openbaarheid een essentieel element is van dat recht?

Het wordt nu zeer moeilijk om nog een specifieke zaak op te zoeken. De wet wil dat overigens uitdrukkelijk onmogelijk maken, maar zegt onvoldoende waarom dat in specifieke gevallen niet meer mag kunnen.

Hoe weet de journalist/burger over welke zaak het gaat, als hij bijvoorbeeld een arrest van vorig jaar wil opzoeken? Hoe zal een journalist meer uitleg kunnen vragen over een vonnis of arrest als de perswoordvoerder van de rechtbank de namen van alle betrokkenen geheim moet houden? Hoe zal de perswoordvoerder kunnen antwoorden aan een journalist die bijvoorbeeld het arrest in de zaak-Coolsaet opvraagt, vermits hij de anonimiteit moet garanderen? Zal dat niet tot fouten in de berichtgeving van goedmenende journalisten leiden?

Het is ook zeer de vraag wat onderzoeksjournalisten en wetenschappers, die zeg maar met belastingontduiking en -ontwijking bezig zijn van deze totale anonimisering vinden. Werd hun mening gevraagd?

De anonimisering geldt - volgens de wet - ook voor rechtspersonen, want dat zijn ook ‘personen’. Het is zeer de vraag wat de milieubeweging, Greenpeace en de consumentenorganisaties daarvan vinden. Werd hun mening gevraagd?

De totale anonimisering bemoeilijkt ook het werk van rechtshistorici. Als een doctorandus geschiedenis bijvoorbeeld het werk van een omstreden politicus of bedrijfsleider in beeld wil brengen, zullen hem een aantal bronnen worden onthouden. In het geval van politici vermindert daardoor de controle van het publiek op de politieke klasse en dus de kwaliteit van de democratie. Is dit verantwoord?

En wat met sterk gemediatiseerde zaken? Zou de gewone burger ook niet de mogelijkheid moeten hebben om zonder dure zoekrobot na te gaan wat nu precies is beslist in specifieke zaken die de publieke opinie hebben beroerd? Al was het maar om de weergave van het vonnis in zijn krant te controleren, zo hij dat wil.

Zal deze complete anonimisering trouwens niet contraproductief zijn in zwaar gemediatiseerde zaken? Want iedereen zal jaren later nog wel de sensationeelste en meest vertekende stukken over die zaak kunnen lezen, maar de officiële waarheid van justitie zal hij niet meer kunnen vinden.

Hoe zal een gewone burger bijvoorbeeld nog het Vlaams Blok-arrest of de arresten in de zaak-Joe Van Holsbeeck of Hans Van Themsche terugvinden? Is de officiële juridische versie van de feiten minder belangrijk dan de soms polariserende media-artikels over deze zaken die wél online blijven staan? Of kwetst ze de privacy van betrokkenen meer dan die artikels? Spijtig dat deze vragen niet gesteld werden.

De complete anonimisering is overigens een merkwaardige beslissing in tijden van strijd tegen fake news en in tijden waarin men zoveel mogelijk wil verhinderen dat mensen onder een valse identiteit op sociale media komen omdat men vreest dat ze aanzetten tot haat.

 

Controle op magistratuur

De democratische controle op de magistratuur wordt bemoeilijkt door de wet van 5 mei 2019. Omdat de namen van de rechters niet meer mogen worden vermeld, kan iemand die dat zou willen, niet meer in kaart brengen hoe een bepaalde rechter zijn werk doet. Dat kan toch nuttig zijn? Door transparantie van het gerecht te verzekeren schept men vertrouwen in justitie als instantie. Die mogelijkheid tot democratische controle is één van de verworvenheden van de Franse revolutie.

Met deze totale anonimisering staat België grotendeels alleen. Andere ons omringende landen gaan niet zo ver, ook Nederland niet. Op de voortreffelijke site rechtspraak.nl anonimiseert Nederland eveneens, maar die regel geldt niet voor: rechtspersonen, personen die professioneel bij het vonnis betrokken zijn (rechters, advocaten), personen die vanuit hun functie handelen in opdracht van een rechtspersoon.

Het Belgische Grondwettelijk Hof en de Raad van State doen niet aan algemene anonimisering. Ook het Europees Hof voor de Mensenrechten in Straatsburg, toch de behoeder van alle mensenrechten, publiceert zijn arresten onder naam en vermeldt alle betrokkenen, ook de advocaten en de ondertekenende rechters.

Als deze anonimisering wordt veralgemeend, kunnen we in nieuwe vonnissen en arresten dan nog spreken over het Salduz-arrest, het Bosman-arrest, het Marckx-arrest of het Hirsi-Jamaa-arrest? Moeten ook deze namen op de publieke site dan verdwijnen als ze voorkomen in nieuwe vonnissen en arresten? En waarom zij eventueel niet en andere namen wel? Complete anonimisering zou een studie van de rechtspraak dus ook bemoeilijken.

 

Privacy beschermen

Moet de privacy van de slachtoffers en daders dan niet beschermd worden? Natuurlijk wel, als daar goede redenen toe zijn.

Het Grondwettelijk Hof en het Mensenrechtenhof in Straatsburg kunnen daarbij model staan. Behoudens bepaalde duidelijke, beperkte algemene gevallen (bijvoorbeeld namen van undercoveragenten, echtscheidingskwesties, zaken met minderjarigen, bepaalde zedenzaken…) zou men de rechtbank ook zelf kunnen laten beslissen over de anonimisering van de betrokken partijen. Dan zou een open discussie kunnen plaatsgrijpen, al dan niet met de pers als tussenkomende partij.

Namen schrappen mag mijns inziens echter alleen in uitzonderlijke gevallen en mits grondige motivering. Als de rechtbank de sluiting van de deuren had bevolen, als betrokkenen met de dood kunnen worden bedreigd of in een reeks hoger genoemde algemene gevallen. Namen van rechtspersonen, advocaten of magistraten zouden nooit geschrapt mogen worden.

En wat met namen van personen die in de voorfase veelvuldig in de media zijn genoemd? Zou men die ook niet beter laten staan? Er kunnen meerdere redenen voor zijn: de betrokkenen kunnen er belang bij hebben dat hun naam wordt gezuiverd, want dat gebeurt achteraf zeker niet in alle media even sterk; de gewone burger kan bovendien zo controleren of zijn medium wel correct en volledig een vonnis heeft weergegeven, én hij kan ook leren hoe een bepaalde rechter over een bepaald soort zaken rechtspreekt. Dat kan bij totale anonimisering niet.

 

Op een drafje

De wet werd op een drafje door het parlement gejaagd onder de demissionaire regering Michel II. Meerdere belangengroepen werden niet gehoord, zelfs de Gegevensbeschermingsautoriteit niet. Een afweging van het recht op openbaarheid tegenover dat op privacy was er amper. Het parlement koos ervoor om de radicale privacyvisie te volgen.

Er is geen geding hangende tegen deze wet bij het Grondwettelijk Hof en daarvoor is het nu te laat. Maar… de wet is nog niet van kracht en het parlement zal haar alleszins nog moeten ‘aanvullen’.

Justitieminister Vincent Van Quickenborne (Open Vld) heeft een werkgroep van betrokkenen uit de sector (FOD Justitie, Openbaar Ministerie, Rechtbanken en Hoven, Cassatie, Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, ICT-mensen) opgericht en die moet voorstellen voor de uitvoering doen.

In het parlement zei de minister dat de vonnissen en arresten eerst en vooral integraal (dus: mét namen) ter beschikking moeten zijn voor de magistratuur zelf. De eerste prioriteit van de werkgroep is dan ook de oprichting van een interne databank van alle nieuwe vonnissen en arresten, om zo de integrale voorlezing in openbare zitting te vervangen. Het gaat om bijna 1 miljoen nieuwe rechterlijke beslissingen per jaar.

De werkgroep heeft al grote vooruitgang geboekt. De functionele en technische aspecten en de IT-architectuur werden al grondig bekeken. En ook het noodzakelijke wettelijk kader om zo'n vonnissendatabank op te richten is bestudeerd.

Volgens Justitieminister Van Quickenborne ontbreekt echter ‘een wettelijk raam voor het anonimiseren van rechterlijke beslissingen’. Hij vroeg zich op 20 januari 2021 in de Kamer af ‘welke gegevens geanonimiseerd moeten worden. Moeten strafrechtelijke en burgerrechtelijke beslissingen op dezelfde manier worden behandeld? Hoe zal de anonimisering worden gecontroleerd? Wie mag anonimiseren en hoe dat moet gebeuren?’

Je kan er nog wel wat vragen aan toevoegen: Moet de rechtbank zelf beslissen over anonimisering of niet? Krijgen bepaalde groepen (historici, journalisten…) bij algemene anonimisering een uitzonderingsregeling en onder welke voorwaarden? Is het aanvaardbaar om bepaalde stukken (welke?) uit de motivering te schrappen om herkenbaarheid van betrokkenen te verhinderen of is dat een vervalsing en hoe groot is het risico op misbruik en op schending van het recht op een eerlijk proces? En wat met rechtspersonen en mensen die daar voor werken?’

De werkgroep heeft ook nogal wat problemen met de terminologie van de wet, ze spreekt liever van ‘pseudonimisering’ dan van ‘anonimisering’ en ze heeft het over ‘natuurlijke personen’ in plaats van ‘personen’. Ook de minister spreekt trouwens van ‘natuurlijke personen’, in plaats van ‘personen’, zoals de wet doet.

Er is dus een nieuw ‘wettelijk raam’ nodig, aldus Van Quickenborne. De uitvoerende werkgroep op Justitie zal daarom een voorstel tot wetswijziging voorbereiden en het parlement zal finaal beslissen over zowel de interne als de externe databank, zo liet diensthoofd Communicatie Sharon Beavis van de FOD Justitie weten.

 

Ruimer debat

De justitieminister hoopt tegen dit najaar klaar te zijn met de instrumenten om alle nieuwe vonnissen en arresten op te nemen in het interne luik van de databank. Hij hoopt ook dat die databank dan beschikbaar kan zijn voor de rechterlijke orde. Maar dan moeten wel het nieuwe wettelijk kader daarvoor, de ICT-middelen én de methode van anonimisering klaar zijn.

Pas als dat allemaal geregeld is, kan men beginnen met de opname van oudere vonnissen en arresten in de interne databank én met de creatie van de openbare databank. Minister Van Quickenborne denkt dat dit hele traject wel ‘enkele jaren’ in beslag kan nemen.

De minister beklemtoont dat de anonimisering manueel moet gebeuren, omdat er nog geen ICT-middel is om dit automatisch te doen. Dat vergt extra personeel en is een extra kost. Hoeveel is nog niet geweten.

Het lijkt aangewezen dat bij dit nieuwe wetgevende werk een echt debat over de verhouding openbaarheid-privacy wordt gevoerd. Daarbij moeten ook de verantwoordelijken van de pers worden betrokken, want de pers heeft een tegengesteld belang, zij staat voor de volledige openbaarheid en zij zal als eerste geconfronteerd worden met de mogelijke problemen van de wet van 5 mei 2019.

Ook specialisten in mediarecht, professor Hubeau, historici, slachtofferorganisaties en vertegenwoordigers van het Grondwettelijk Hof moeten worden gehoord. De anonimisering verdient een open debat, dat niet alleen door de Gegevensbeschermingsautoriteit en de magistratuur gevoerd wordt.

Het is bovendien belangrijk dat duidelijk wordt gemaakt waarom de Belgische wet voor de rechterlijke ordeverder moet gaan dan het Grondwettelijk Hof of het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

En eveneens moeten de bedenkingen van voorstanders van volledige openbaarheid worden weerlegd. Dat is nu niet gebeurd, nu is de balans eenzijdig in de richting van privacy doorgeslagen. Nochtans is een weerlegging van mogelijke kritiek nuttig om een draagvlak voor de wet te creëren in sectoren die door de anonimisering worden getroffen.

Kortom: er is nog veel werk aan de winkel om de B van bruikbaarheid van professor Hubeau te realiseren. Over zijn B van begrijpbaarheid zullen we het een andere keer moeten hebben.

 

John De Wit is justitiejournalist.

 

(foto BelgaImage)

 

Deze bijdrage verscheen eerder in De Juristenkrant.

 

In een democratie gaat het algemeen belang voor op het individueel belang en dient het principe te zijn: algemene openbaarheid, niet algemene anonimisering. Op dat principe kunnen uitzonderingen bestaan, maar algemene anonimisering kan niet. 

 

De anonimisering verdient een open debat, dat niet alleen door de Gegevensbeschermingsautoriteit en de magistratuur wordt gevoerd.

 

Onze partners