Overslaan en naar de inhoud gaan

Ook in het 'nieuwe normaal' moeten journalisten kunnen werken

Ondanks corona valt het maatschappelijke leven stilaan weer in een plooi. De lockdown is verteerd, er wordt opnieuw vergaderd, hier en daar vinden weer events plaats. Ook parlementen, besturen en rechtbanken hernemen de werkzaamheden. Zo komt alles weer goed, zou je denken, maar dat is dan zonder één cruciaal aspect gerekend: al te veel journalisten ondervinden vandaag nog altijd moeilijkheden om opnieuw hùn werk te doen. Op allerlei plaatsen wordt hen vandaag de toegang ontzegd en is vrije informatiegaring onmogelijk. Hoogst verontrustend is dat dit ook in sommige politieke en gerechtelijke cenakels gebeurt.

Onder meer op gemeentelijk bestuursniveau stelt zich vandaag een democratisch deficit. Belangrijke vergaderingen vinden nog altijd achter gesloten deuren plaats, in het beste geval krijgen journalisten dan een door de autoriteiten zelf opgesteld verslag van de werkzaamheden. Meer en meer gemeenteraden zijn intussen hun bijeenkomsten beginnen livestreamen, maar de kwaliteit van die opnames is zeer beperkt en hoe dan ook weegt zoiets nooit op tegen de fysieke aanwezigheid van een reporter-ter-plaatse.

Soms loopt het op een hoger echelon nog fout. Op 1 september vond in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een belangrijke commissievergadering plaats over de zaak-Chovanec. De locatie daarvoor was een gewone commissiezaal, waar geen journalisten werden binnen gelaten. Zij werden naar een nevenruimte geloodst waar ze de vergadering op een scherm konden volgen met beelden die door de Kamer zelf werden gemaakt. Beeldjournalisten kregen tijdens de vergadering om beurt hooguit 10 minuten om zelf wat sfeerbeeld te schieten. Hoe men het ook draait of keert, dat is niet de manier waarop journalisten voluit hun werk kunnen doen. Overigens kon de commissievergadering niet in de plenaire vergaderzaal plaatsvinden omdat die voorlopig onvoldoende technologische faciliteiten biedt voor vergaderen op afstand.

Gelijklopende bekommernissen zijn er op gerechtelijk vlak. We noteren intussen een reeks van processen waar gerechtsverslaggevers niet werden toegelaten. Zelfs een eenvoudige livestream blijkt in veel gerechtsgebouwen te hoog gegrepen. Dit botst met alle regels inzake openbaarheid van de rechtspleging en staat haaks op een rechtsstaat die naam waardig. Zeker met het oog op belangrijke processen die eraan komen, moet Justitie fors investeren in een werkkader dat journalisten volwaardig toelaat hun werk te doen. Het beste blijft dat niet beperkt tot een (werkende) livestream in een aanpalende ruimte, maar kunnen verslaggevers ook fysiek de rechtsgang volgen.

Dan hebben we nog niet over de ernstige hindernissen die Europa- en buitenlandreporters ondervinden om hun werk te doen. Zo worden redacties momenteel niet meer gebrieft over Belgische standpunten en het verloop van discussies in Europese ministerraden. En hoofdredacteuren hebben momenteel de grootste moeite om verslaggevers naar de VS te krijgen voor het volgen van de presidentsverkiezingen daar.

 

Veiligheid én persvrijheid

Is de pers dan uit op een onbeperkte vrijgeleide? Natuurlijk niet. Journalisten zijn zich zeer goed bewust van de nood aan veiligheidsmaatregelen in coronatijd. Dat blijkt al uit de grote aandacht die alle redacties er elke dag weer aan geven in hun berichtgeving. En ook in hun dagelijkse omgangspraktijken letten journalisten erop coronaproof te werken – in het belang van hun gesprekspartners en henzelf.

Maar veiligheid en gezondheid mogen niet ten koste gaan van persvrijheid. In maart, bij het afkondigen van de lockdown, is daarom journalistiek van meet af aan terecht als een ‘essentiële verplaatsing’ beschouwd. Alleen heeft verplaatsing geen zin als de journalist uiteindelijk voor gesloten deuren staat. Vandaag is het hoog tijd om de deuren van politieke, bestuurlijke en gerechtelijke fora opnieuw open te zetten voor journalisten. Het alternatief neigt naar een obscurantistische en ondemocratische samenleving waar niemand bij gebaat is.

Natuurlijk kan niet iederéén binnen in parlement of rechtszaal – en in coronatijd wellicht nog minder mensen dan normaal. Maar precies daarom heeft de wetgever in 1963 een wet op de erkenning van beroepsjournalisten uitgewerkt, die deze journalisten een officiële perskaart toekent. Die perskaart getuigt van professionaliteit, kwaliteit en deontologie, en vormt dan ook een uitstekend selectiemiddel als ergens dan toch de toegang moet worden beperkt. Vandaag, meer dan ooit, bewijst de wet op de erkenning van beroepsjournalisten hoe relevant en actueel ze is. Alleen moeten overheden ze dan wel gebruiken.

In uiterste gevallen is nog een oplossing mogelijk: zogenaamde poolvorming onder nieuwsmedia. Die spreken dan onderling af wie – voor rekening van de hele sector – een nieuwsgebeuren verslaat. Het persagentschap Belga kan hier een sleutelrol spelen, en ook omroepen en foto-agentschappen kunnen zo afspraken maken voor beeldopnames. Maar zo’n poolsysteem moet altijd de ultieme remedie blijven, want fundamenteel doet het afbreuk aan het pluralisme van de nieuwmedia.

In dit ‘nieuwe normaal’ moet zeker de overheid voor maximale openheid en journalistieke toegangsfaciliteiten blijven zorgen. De formulering op de officiële perskaart van beroepsjournalist zegt het treffend: “De overheden worden verzocht de titularis van dit document alle faciliteiten te verlenen in zoverre verenigbaar met de vereisten van openbare orde en verkeer.” Zij het dan geen ‘openbare orde’ zoals die in autocratische politiestaten wordt ingevuld.

 

Kris Van Haver, voorzitter

Pol Deltour, secretaris

Vlaamse Vereniging van Journalisten (VVJ)

 

 

Onze partners