Onder de noemer “Believin’ the Media” heeft UCSIA (Universitair Centrum Sint-Ignatius Antwerpen) gepoogd een beeld te geven van de als moeizaam ervaren verhouding tussen Kerk en media. Uitgangspunt van de conferentie leek dat media en religie op gespannen voet staan met elkaar.
KTRO-directeur Ernest Henau, tevens emeritus professor theologie aan de KULeuven, stelde in zijn inleiding dat de Kerk de media nodig heeft, maar dat ze teleurgesteld is in de media, waar vooral seks en geweld nu zo’n prominente plaats krijgen. “De Kerk is niet afwezig in de media, maar is er vaak in gereduceerd tot een item over geweld en onverdraagzaamheid”, stelde hij.
Volgens Henau vereist het mysterie van het geloof een respectvolle benadering, terwijl journalistiek “onderzoekend en genadeloos” is. Met andere woorden: die twee staan lijnrecht tegenover elkaar. De Kerk wil harmonie en verzoening, de pers zoekt oppositie, meningsverschillen die ze kan uitvergroten, zo heette het.
De Kerk heeft de media nodig om haar boodschap uit te dragen, maar die boodschap past niet meer in een markt van vraag en aanbod, waar kijkcijfers alles bepalen, betreurde Henau. “Programmamakers mogen zich niet alleen afvragen wat het publiek wil, maar ook wat het publiek zou kunnen smaken maar wat het nog niet kent”, besloot de leider van de KTRO.
Er kan niet worden ontkend dat Kerk en media een andere verhouding hebben dan pakweg vijftig jaar geleden. Daar had de Leuvense politicoloog Marc Hooghe diverse verklaringen voor. Door het ineenstorten van de klassieke zuilen – elk met hun eigen media – heeft de Kerk nu veel minder mogelijkheden om via die weg haar boodschap onder een groot publiek te verspreiden. Bovendien staan radio en televisie – die meer bepalend zijn voor imago’s dan de printmedia – nu onder een veel grotere commerciële druk dan vroeger. En journalisten zijn – als het goed is – nu veeleer afstandelijke waarnemers/verslaggevers dan politieke actoren, zoals dat tot voor enkele decennia het geval was.
Hooghe vestigde voorts de aandacht op het socio-demografisch profiel van de hedendaagse journalist: jong, vooral man, hoge educatie (meestal sociale wetenschappen), met liberale waarden. Daar tegenover staat het profiel van de kerkleiders: oud, uitsluitend man, hoge educatie (in specifieke instituten) en met een veeleer conservatief waardepatroon.
Die kerkleiders hebben het ook nog eens moeilijk – moeilijker in elk geval dan de tenoren van politieke partijen – om toegang tot de media te krijgen omdat ze er niet over een informeel netwerk beschikken. Onder de journalisten en hoofdredacteuren hebben zij geen mensen met wie ze ooit samen hebben gestudeerd, wat politici vaak wél hebben. En daarnaast zijn er in de Kerk geen open verkiezingsprocedures, waardoor alleen bij de keuze van een nieuwe paus de media enige aandacht en commentaar geven.
Maar uit het onderzoek naar de berichtgeving over religie in de Vlaamse kranten en op VRT en VTM blijkt het allemaal wel mee te vallen, volgens Hooghe. Maar net als op andere domeinen speelt ook hier de persoonlijkheid van de leider een grote rol. De persoon is belangrijker geworden dan de inhoud. Zo is er weinig of geen aandacht in de media voor theologische discussies of interkerkelijke veranderingen.
“Maar”, zo betoogde Hooghe, “dat geldt ook voor politiek en ideologie. De inhoud doet er minder toe dan een meningsverschil tussen persoon A en persoon B. En als de Kerk over sterke persoonlijkheden beschikt, zoals paus Johannes-Paulus II, dan zie je dat ze wel geregeld de media halen.” De huidige paus, Benedictus XVI, blijkt wat afstandelijker te zijn, wat zich vertaalt in een geringere aanwezigheid in de media.
In België doet kardinaal Godfried Danneels het vrij aardig, meent Hooghe. Hij komt regelmatig in de media. Maar hij heeft zich moeten aanpassen aan de overgang van het oude systeem van “sérieux” – alleen het doorsturen van de boodschap – naar een systeem van media die personaliteiten nodig hebben, die willen graven in het persoonlijke leven van de geïnterviewde, die verwachten dat mensen ook in entertainmentprogramma’s willen zitten. De wetten van de televisie, zeg maar.
In het onderzoek dat Hooghe uitvoerde met assistentie van Tim Reeskens is niet alleen kwantitatief bekeken hoeveel aandacht religieuze zaken in de media krijgen, maar ook hoe erover wordt bericht. Voor de meeste godsdiensten was dat neutraal tot veeleer positief. De katholieke gezindte kwam wel eens negatief in het nieuws als het ging over conflicten tussen priesters, de positie van de vrouw in de Kerk of over het celibaat. Maar in tegenstelling tot hun Amerikaanse collega’s vergroten Belgische journalisten bepaalde seksschandalen niet uit.
De enige religie die minder positief de media haalt, is de islam, die vaak als problematisch wordt geportretteerd, in een negatief kader. Kenmerkend is bijvoorbeeld een uitspraak als “De ramadan is gestart en er hebben zich geen problemen voorgedaan.” Alsof problemen er gewoon bijhoren. De protestantse en vrijzinnige gezindte zijn, volgens Hooghe, zo goed als afwezig in de Belgische pers, terwijl de joodse gelovigen vooral in een context van sociale instituten worden geportretteerd.
Zijn conclusie: er is nog mediabelangstelling voor religie, maar er bestaat wel een wantrouwen tegenover religieuze instituties. De persoonlijkheid van kerkleiders wordt weliswaar almaar belangrijker, maar de media berichten vooral op een neutrale en zelfs positieve manier over religie. “Je merkt dat de houding tegenover religie nu minder negatief is dan 20-25 jaar geleden.”
Dat wordt gedeeltelijk bevestigd in het onderzoek van Martina Temmerman, coördinator van de masteropleiding journalistiek aan de Brusselse Earsmushogeschool en docente aan de Universiteit Antwerpen, naar de berichtgeving over de Wereldjongerendagen in Keulen, in 2005. Samen met Marit Trioen, die een doctoraat voorbereidt over journalistieke waarden in de Vlaamse pers, heeft Temmerman geanalyseerd in welke bewoordingen over de Wereldjongerendagen in de Vlaamse kranten werd bericht.
In de 105 onderzochte artikelen tijdens de week rond de Wereldjongerendagen werd meestal een vrij neutrale taal gebruikt, waaruit niet onmiddellijk een appreciatie viel af te leiden. Maar er waren ook termen als 'pelgrimage', 'festival', 'Woodstock voor religieuzen', 'pope-week' en 'pope-festival.
Conclusie: de Vlaamse media hebben zich vrij goed aan de feiten gehouden, maar de Vlaamse deelnemers aan de Wereldjongerendagen zijn nogal stereotiep weergegeven en de focus is wel erg naar de aanwezigheid van paus Benedictus XVI gegaan.
Onder de diverse buitenlandse gastsprekers op de UCSIA-conferentie viel vooral de Amerikaan David Scott op, een assistent-professor aan de universiteit van South Carolina, met de energie van en enige gelijkenis met Tom Cruise. Hij had onderzoek gedaan naar de perceptie van de Amerikaanse animatieserie “South Park” door studenten van diverse geloofsovertuigingen.
“South Park” is erg populair in de VS, wat opmerkelijk is, want de serie kan bezwaarlijk subtiel worden genoemd. Op een soms grove en gedurfde – maar wel heel humoristische – manier wordt de draak gestoken met religieuze overtuigingen, het is een combinatie van sterke parodie en grove stereotyperingen. In een land waar ruim 90% van de bevolking zich gelovig noemt en religie een sterk aanwezig item is bij verkiezingen.
Uit het onderzoek van Scott is gebleken dat South Park-kijkers zichzelf als kritische kijkers beschouwen, die door de blasfemie heen kunnen kijken. Hen stoort de humor niet, maar ze vrezen wel dat een vriend of vriendin zich kan ergeren aan het hekelen van een bepaalde gezindte waartoe hij of zij behoort. Ze zijn vooral bereid tot het accepteren van de South Park-humor als het over “andere” geloven gaat (Mormonen, Scientology, en dergelijke). Kritiek op het eigen geloof wordt vaak erg snel vergeten.
Of, een beetje zoals “In de Gloria” in Vlaanderen: we kunnen er om lachen zolang we de indruk hebben dat het niet over ons gaat, maar over de intellectueel minder bedeelde medemens.
Ivan Declercq, foto: Didier Lebrun, Photo News