Overslaan en naar de inhoud gaan

“Erkenning koppelen aan respect voor beroepscode”

In zijn toespraak had Van de Looverbosch ook al gewezen op de risico’s van de concentratiebewegingen die zich voordoen in de media, zowel ten noorden als ten zuiden van de taalgrens. Die kunnen leiden tot verschraling van het nieuwsaanbod, maar ook tot oppervlakkigheid. De verleiding is groot om vooral ‘nieuws’ te brengen dat goed ‘verkoopt’. De VVJ-voorzitter deed dan ook een oproep tot ethisch ondernemerschap in de mediasector. “We kunnen als sector onze maatschappelijke verantwoordelijkheid niet ontlopen.”

Hij wees er voorts op dat de wettelijke voorwaarden voor de erkenning als beroepsjournalist onder druk staan. Beroepsjournalisten mogen geen commerciële nevenactiviteiten hebben. In de tijdsgeest van 50 jaar geleden was dat wellicht verdedigbaar, maar in de huidige omstandigheden blijkt het steeds moeilijker om uitsluitend van journalistiek werk rond te komen. Freelancers moeten wegens erg lage tarieven en door een geslonken aanbod van journalistiek werk vaak bijklussen om het eind van de maand te halen. En daardoor riskeren ze hun perskaart te verliezen. “We vragen de erkenningscommissie zich daar eens grondig over te bezinnen en suggesties te doen om dat probleem op te lossen”, aldus Van de Looverbosch.

Werkdruk

Daarvóór had Raymond De Craecker, voorziter van de Nederlandstalige erkenningscommissie, de historiek geschetst van de wet van 30 december 1963 en de werking van de erkenningscommissie. Die laatste kwam pas op 17 september 1966 voor het eerst bijeen, waarbij geen overeenkomst werd bereikt over het voorzitterschap en er nog meer tijd verloren ging. Uiteindelijk werden in 1966 de eerste erkenningen als beroepsjournalist uitgesproken. Het waren er 430. Die kregen dus de eerste officiële Belgische perskaarten. De Craecker wees erop dat de wet van 1963 geen monopolie instelt: men moet geen beroepsjournalist zijn om in een krant te schrijven of voor radio en televisie te werken.

Hij erkende dat de media enorm zijn geëvolueerd in die 50 jaar, maar verdedigde toch de principes die sinds die tijd gelden voor de erkenning als beroepsjournalist: werken in hoofdberoep, tegen bezoldiging, voor algemene berichtgeving over het actualiteitsgebeuren. En geen enkele vorm van handel drijven of op reclame gerichte activiteiten uitoefenen.

Door de diversificatie van de media is het aantal bij de commissie ingediende kandidaturen fors toegenomen en het wordt ook complexer om ze te beoordelen. Vooral bij audiovisuele media is niet altijd duidelijk af te bakenen wat journalistiek en wat entertainment is.

De Craecker wees op de toegenomen werkdruk voor de commissies (een Nederlandstalige en een Franstalige) en stelde dat die het nog altijd moeten doen met één halftijdse secretaresse. “Een onhoudbare toestand”, noemde hij het, en hij pleitte voor een versterking van de personeelsformatie voor de ondersteuning van de commissies.

François Ryckmans, voorzitter van de Franstalige journalistenvereniging AJP, vond dat de wet na 50 jaar nog altijd een referentie is, omdat hij simpel en duidelijk is. “Voor ons, als beroepsvereniging, behoudt die wet zijn betekenis. We hebben er wel een geschreven engagement aan toegevoegd voor de nieuw erkenden: respect voor de beroepscode en de bereidheid zich te schikken naar de beslissingen van de Raad voor de Journalistiek.”

De wet zegt dat journalistiek het beroep moet zijn, aldus Ryckmans, dus geen occasionele bezigheid, geen hobby, geen amateurwerk of vrijwilligerswerk.  Maar hij toonde ook begrip voor de moeilijke situatie van veel jonge journalisten die al te vaak betaald worden tegen schandalig lage tarieven. “We herinneren er hierbij aan dat het uitoefenen van dit beroep fatsoenlijke inkomsten impliceert en het respect van de professionele opdrachtgevers.”

Ryckmans haalde nog aan dat gewerkt wordt aan het neerhalen van het onderscheid tussen journalisten van de algemene pers en die van de gespecialiseerde pers. Bedoeling is te komen tot één professionele vereniging die al die journalisten omvat.

Journalistiek zelfportret

De precaire financiële situatie van de freelancers kwam ook aan de orde tijdens de voorstelling van “De Belgische journalist in 2013: een zelfportret”, een studie van de Universiteit Gent en de Université Libre de Bruxelles. Het maandelijks netto-inkomen van een Vlaamse journalist in loondienst is gestegen van 2.031 euro in 2008 naar 2.232 euro in 2013. Voor de freelancer is het in diezelfde periode gedaald van 2.014 euro naar 1.877 euro, meldde professor Karin Raeymaeckers van de UG. Loontrekkenden verdienen dus maandelijks gemiddeld 355 euro meer dan freelancers.

Samen met de professoren François Heinderyckx en Florence Le Cam van de ULB gaf zij tijdens het symposium een overzicht van de resultaten van de studie. Voor het Vlaamse luik was het een voortzetting van enquêtes die ook al waren gehouden in 2003 en 2008. Voor het eerst was dit jaar samengewerkt met de ULB, zodat de studie nu een nationaal karakter had.

Uit die studie blijkt onder meer dat de journalistiek nog altijd iets meer mannen telt dan vrouwen, maar dat bij de vrouwen het aantal universitair geschoolden hoger ligt dan bij de mannen. De respondenten waren gemiddeld 17 jaar actief in de journalistiek, waarvan 13 jaar bij de huidige werkgever. Zo’n 20% van de respondenten werkt als zelfstandige. Opvallende vaststelling: van de loontrekkenden noemt 93% zich (zeer) tevreden, terwijl slechts 55% van de freelancers zich een tevreden journalist noemt. Ook merkwaardig: 26% van de freelancers werkt voor slechts één klant.

Minder verrassend is dat 88% van de journalisten vaak nog na 18 uur werkt en dat 82% vaak op zon- en feestdagen aan de slag is. Gemiddeld verdient een Belgische journalist netto 2.167 euro per maand. Bij de mannen is dat 2.253 euro, bij de vrouwen 1.995 euro. Dat kan te maken hebben met de leeftijdsstructuur op redacties: bij de 45-plussers zijn er duidelijk meer mannen dan vrouwen in het vak actief.

Gevraagd naar hun politieke opvattingen, blijkt 56% zich links te situeren, 27% in het centrum en 17% rechts. Er is op dat vlak weinig verschil tussen Nederlands- en Franstalige journalisten. Voorts hebben de onderzoekers een explosieve stijging vastgesteld in het aantal journalisten dat voor internet werkt: in 2008 was dat nog 10%, terwijl dat in 2013 is opgelopen tot 57%.

Tijdens het symposium kwamen ook nog aan het woord: Patrick Anspach, oud-voorzitter van de Franstalige erkenningscommissie, Geert Steurbaut, lid van de Nederlandstalige erkenningscommissie en directielid van Corelio en Philippe Nothomb, voorzitter van de Franstalige erkenningscommissie en juridisch directeur van de groep Rossel.

Het symposium werd afgesloten met een videoboodschap van premier Elio Di Rupo.

 

 

 

 

Onze partners