Overslaan en naar de inhoud gaan

Hoe persvrijheid verzoenen met aanpak haatspraak ?

Hoe de freedom of information verzoenen met de beteugeling van hatespeech ? Daarover buigt zich momenteel de Kamercommissie voor de Grondwet en Institutionele Vernieuwing, in het kader van een hervorming van het hof van assisen. De VVJ/AVBB riep alvast op tot grote voorzichtigheid.   

In de Kamer van Volksvertegenwoordigers lijkt een politiek compromis in de maak voor een dubbele hervorming van het hof van assisen. Het hof van assisen is in essentie bevoegd voor de berechting van misdaden en persmisdrijven, maar zou in beide domeinen bevoegdheid moeten inleveren. Enerzijds zou de berechting van terroristische misdaden aan de volksjury worden onttrokken, anderzijds de beoordeling van haatmisdrijven. Het eerste staat op de verlanglijst van een hele reeks politieke fracties die willen dat de komende processen over de aanslagen in Brussel op 22 maart 2016 performant – en dus voor de gewone correctionele rechtbank – worden gevoerd. De Belgische justitietop schermt sinds enige tijd met allerlei doemscenario’s voor het geval een assisenjury zich over de aanslagen van 22 maart zou buigen. Maar behalve voor misdaden is het hof van assisen ook bevoegd voor persdelicten. Dat is sinds 1830 bedoeld als een bescherming voor de pers: enkel een volksjury kan zich uitspreken wanneer een journalist – maar ook een blogger op internet bijvoorbeeld – voor laster of belediging worden aangeklaagd en vervolgd.   

Vulgariteiten 

Met de opkomst van internet, sociale media en particuliere websites heeft communicatie een hogere vlucht genomen dan ooit tevoren – niet steeds met even fraaie inhoud. Nieuwe media halen zowel het beste als het slechtste in de mens naar boven, en dus woekert het online van fake news en desinformatie, vulgariteiten en haatspraak, om van nog ergere uitwassen als kinderporno nog te zwijgen. Volgens het Hof van Cassatie – en dat is in dezen een belangrijke stem – vallen uitingen van informatie en meningen op internet onder de persvrijheid. En dus is in principe het hof van assisen ervoor bevoegd. In de praktijk ziet het openbaar ministerie er evenwel van af persdelicten voor assisen te brengen, onder meer omdat het om een te zware en dure procedure zou gaan. Sommigen hebben het daarom over een feitelijke strafrechtelijke immuniteit voor de pers en voor journalisten in het bijzonder. Ziedaar ook waarom velen – justitie op kop – de volksjury het liefst helemaal zouden willen opdoeken. Anderen zien het bescheidener. Zo pleit Unia, het Interfederale Gelijkekansencentrum, ervoor om specifiek persmisdrijven die te maken hebben met discriminatie of haat niet langer aan assisen maar aan de gewone correctionele rechtbank toe te vertrouwen. Tot op zekere hoogte is dat nu al het geval. In 1981 voerde België een wet in tegen racisme, en in 1999 werd die versterkt door te bepalen dat racisme via de pers niet langer voor assisen, maar voor de correctionele rechter komt. Zo werden in de voorbije decennia al herhaaldelijk racisten berecht en veroordeeld die via pamfletten, brochures of internet hun boodschap hadden verspreid. Wat Unia nu wil – en waarin alvast een reeks volksvertegenwoordigers haar volgt – is dat ook andere discriminatie- en haatvormen via de media worden ‘gecorrectionaliseerd’. Denk aan vrouwenhaat, homohaat of moslimhaat. Overigens erkennen de internationale en Belgische wetgeving een twintigtal mogelijke discriminatiegronden, waaronder bijvoorbeeld ook ‘fortuin’ of ‘politieke overtuiging’.   

‘Discriminerende drijfveer’ 

De grote vraag is dan hoe de haatmisdrijven die aan de klassieke persvrijheid worden onttrokken, precies worden geformuleerd? Voor welke persdelicten, met andere woorden, riskeren internauten – maar dus ook journalisten – mogelijk naar de correctionele rechtbank te worden gestuurd, in plaats van zoals nu, dankzij de buffer van assisen, niet te worden vervolgd? Is het de bedoeling elke uiting van ‘discriminatie’ te beteugelen? Of veeleer het ‘aanzetten daartoe’? Of gaat het meer specifiek om echte uitingen van ‘haat’, dan wel het ‘aanzetten daartoe’? Nog specifieker is de beteugeling van het ‘aanzetten tot agressie of geweld’. Alvast de CD&V heeft een concreet voorstel ingediend: de correctionele rechtbanken zouden bevoegd worden voor alle persmisdrijven “die door een discriminerende drijfveer zijn ingegeven”. Dat is zo mogelijk de breedst denkbare invulling van het concept ‘haatspraak’. En hoe nobel de bedoelingen ook mogen zijn, de formulering zet de deur open voor de correctionele vervolging en mogelijk bestraffing van een oneindige reeks meningsuitingen. Reden waarom de VVJ alvast groot voorbehoud maakte tegen het voorstel.   

Positie VVJ/AVBB 

Op 14 juli werd de VVJ/AVBB over de herziening van artikel 150 van de Grondwet door de bevoegde Kamercommissie gehoord. De volgende krachtlijnen werden verdedigd.

  1. Geen koppeling van de twee bevoegdheden van het hof van assisen. Het is niet omdat assisen zijn bevoegdheid voor terro-misdrijven zou verliezen, dat het meteen ook onbevoegd moet worden voor haatmisdrijven, waardoor die laatste eveneens naar de correctionele rechtbank zouden verhuizen. Het ene heeft met het andere niets te maken.
  2. Vooraf dringt een grondiger modernisering van het mediarecht zich op. Zo is het logisch eerst artikel 25 Grondwet aan te passen, dat de waarborgen inzake persvrijheid strikt genomen nog altijd slechts voor printmedia en tekst voorbehoudt. Een opwaardering van de ‘pers’vrijheid naar een ‘media’vrijheid is prioritair. Alvast de fractie Groen in de Kamercommissie Grondwet lijkt hiervoor gewonnen.
  3. De VVJ/AVBB pleit voor een principiële depenalisering van persmisdrijven. Laster, eerroof of belediging horen in regel niet voor een strafrechtbank thuis, maar worden idealiter langs burgerrechtelijke weg afgehandeld. Via schadeclaims en schadeloosstellingen dus. Dat zou overigens perfect aansluiten bij de bestaande situatie, aangezien het openbaar ministerie persmisdrijven toch al niet vervolgt. Het zou bovendien inspelen op verzoeken van de Raad van Europa en het Europese Hof voor de Mensenrechten, die voor communicatiegeschillen eveneens meer heil zien in een privaatrechtelijke dan in een strafrechtelijke aanpak. Er tevens aan herinneren dat ook nog andere responsabiliseringmechanismen gelden voor media en journalisten: het recht tot antwoord, administratief toezicht op de omroepen (via de Vlaamse Regulator voor de Media bijvoorbeeld) en de journalistieke beroepsethiek (via de Raad voor de Journalistiek).
  4. Het belet niet dat er voor specifieke laakbare expressies, zoals haatspraak, mogelijk toch nog strafrechtelijk optreden mogelijk moet zijn. Dat moet dan wel uiterst zorgvuldig, en na overleg met de brede samenleving, worden geformuleerd. Want wanneer is er sprake van ‘haat’, 'geweldprediken' of – nog lastiger – ‘discriminatie’? Mensen moeten ten allen tijde van gedachten kunnen wisselen met elkaar, ook in scherpe discussies als het moet. Het Europese Mensenrechtenhof heeft niet voor niets al bij herhaling gezegd dat meningen moeten kunnen beledigen, schokken en verwarren (offend, shock and disturb). De grote vraag is en blijft dan waar de expressievrijheid stopt, en slachtoffers en parketten alsnog communicatie zouden kunnen stremmen met vrijheidsstraffen, boetes of andere straffen. Op dit punt zal de VVJ/AVBB verdere pistes verkennen en uitwerken.

  Pol Deltour   

Nota over Hervorming assisen voor persmisdrijven - Kamercommissie GW 14.07.2020 

Hier links naar de twee hoorzittingen van de Kamercommissie Grondwet over de herziening van artikel 150 Grondwet: http://www.dekamer.be/media/index.html?language=nl&sid=55U0849 http://www.dekamer.be/media/index.html?language=nl&sid=55U0813  

Onze partners